Het tramstation en de Veerhaven dienden in de dagen na de ramp als centraal punt voor de opvang en vervoer van evacués uit met name Goeree-Overflakkee.
Het tramstation en de Veerhaven dienden in de dagen na de ramp als centraal punt voor de opvang en vervoer van evacués uit met name Goeree-Overflakkee.

Ook de Hellevoetse vesting ontkwam niet aan watersnoodramp

Algemeen 1.244 keer gelezen

Sommige bewoners van de Oostkade vonden het toch wel een beetje vreemd. Het zou eb moeten zijn, maar vanuit hun huizen zagen ze het water aan de andere kant van de haven toch over de rand van het lage deel van de Westkade golven. De Noordwesterstorm hield flink aan. Maar ja, zij zaten in ieder geval veilig achter de nieuwe waterkeringsmuur, er kon niets meer gebeuren.

Tekst: Teun Lageweg, foto’s: Stadsmuseum Hellevoetsluis

Zolang de Hellevoetse vesting bestond, hadden de bewoners te maken gehad met de grillen van het vaak onvoorspelbare Haringvliet. De open verbinding met de Noordzee was lastig te bevaren, vooral toen men nog in hoofdzaak afhankelijk was van zeilen. Er stond bijna altijd een sterke stroming, die bij harde wind ook nog eens een extra gevaarlijke golfslag opleverde. Als er sprake was van springvloed of Noordwester storm werd het ook voor inwoners van de buitendijks liggende vesting vaak erg ongemakkelijk. Vooral de bewoners van beide kaden hadden het maar met die ongemakken te doen. Een aantal keren per jaar moesten er speciale maatregelen worden genomen om het water buiten de huizen te houden. Er werden dan zogeheten vloedplanken in de sponningen van deuren, en vaak ook van ramen gezet. De kieren en randen werden dan ingesmeerd met een speciaal vet, in de hoop daarna alles droog te houden.

Waterkeringsmuur
Kort na de Tweede Wereldoorlog werden maatregelen genomen om die ongemakken uit te bannen. De gedeeltelijke afbraak van de vesting tijdens de Tweede Wereldoorlog bleek daarvoor toch zijn voordelen te hebben opgeleverd. Omdat de bebouwing van de Westkade toen was verdwenen, was er na de oorlog gelegenheid geweest die kade op zo’n zes meter van de kaderand flink op te hogen. De te herbouwen woningen kwamen op het verhoogde gedeelte, zodat ook deze geen last meer van hoog water zouden hebben. Begin 1953 was een klein deel van de nieuwbouw al gerealiseerd, sommigen waren net bezig hun nieuwe huis in te richten.

Aan de Oostzijde van de haven was een stevige waterkeringsmuur van 1.75 meter hoog verrezen. Het zetten van vloedplanken in de deursponningen en tegen de ramen bij springvloed of een stevige storm was voorgoed voorbij. Het enige wat bij een hoge waterstand nog moest gebeuren was het met een balklaag sluiten van de opening voor het verkeer naar het Zuidfront en het oostelijk havenhoofd. De vloedplanken werden blijmoedig tot kachelhout gehakt. Ze waren niet meer nodig. De muur aan de Oostkade en de hoge wal op de Westkade zouden voortaan natte voeten en nat meubilair voorkomen. Ook de waakzaamheid bij hoge waterstanden doofde daardoor bij menig vestingbewoner voorgoed. Het was immers veilig achter muur en wal? Tot die ene nacht waarin bleek dat zelfs die voorzieningen niet voldoende waren.

Geen alarmbellen
Hulp-sluiswachter Leen Molendijk was het op die laatste dag van januari 1953 opgevallen dat er iets vreemds aan de hand was met de waterstand. ’s Middags om drie uur was hij nog op het havenhoofd wezen kijken en had daar – naar achteraf bleek – de laatste RTM-tramboot van die dag naar Middelharnis zien vertrekken. Het stormde toen al behoorlijk: windkracht acht à negen. Het Haringvliet ging flink te keer, maar de vestingbewoners, vooral die aan beide kaden woonden, waren wel wat gewend. Toch werden de oude instincten weer geactiveerd toen bleek dat het water bij aflopend tij niet wilde zakken. Bij eb golfde het nog steeds over de rand van het lage gedeelte van de Westkade. Dat was toch wel een beetje vreemd. Nadat op initiatief van sluiswachter Maarten Dijk nog wat helpers waren opgetrommeld, werd toch maar besloten de schotbalken tussen de vestingwallen en de waterkeringsmuur op de Oostkade te gaan plaatsen. Hiermee was de kade in ieder geval voor wateroverlast gevrijwaard. Maar alarmbellen klonken er nog steeds niet; het was immers allemaal veilig op een verhoogde wal en achter een nieuwe, stevige hoge muur.

Toen echter aan het begin van de nacht bleek dat de waterstand bij de opnieuw opkomende vloed naar een nog niet eerder vertoonde hoogte steeg, nam het kleine ploegje mensen dat zich binnen de vesting nog op straat ophield, toch het zekere voor het onzekere. Ze besloten de bewoners te gaan waarschuwen, wat in die tijd betekende dat in de meeste gevallen op deuren en ramen moest worden gebonsd om ze wakker te krijgen. De elektriciteit was inmiddels uitgevallen, zodat straten en woningen in volledige duisternis waren gehuld. Nadat de mannen nog kans hadden gezien de burgemeester te waarschuwen, stroomde het water inmiddels al over de waterkeringsmuur en de sluizen de vesting binnen. De mannen konden wadend door het snelstromende, koude water nog net een veilig onderkomen vinden in het Prinsehuis.

De waarschuwingen waarvoor het groepje mannen op pad waren geweest, hadden lang niet iedereen bereikt. Voor de meeste bewoners kwam de watervloed die door de vesting spoelde als een slechte verrassing. Velen konden zich redden door snel een hogere verdieping op te zoeken. Sommigen raakten in hun huis opgesloten, zoals de bewoners van een van de woningen in het vroegere admiraliteitsmagazijn. Door hun bovenburen kon nog een gat in de houten vloeren worden gehakt, zodat ze in veiligheid konden worden getrokken. Voor anderen bleek ontsnappen onmogelijk, zoals voor de bewoners van het voormalige quarantaine-gebouwtje achter het vroegere hospitaal op de Oostkade. Zij konden niet anders dan op de aanrecht of een tafel klimmen om zich tegen verdrinking te beschermen en om hulp roepen.

Vijf inwoners verdronken
De mannen die het Prinsehuis in waren gevlucht konden niet anders dan lijdzaam afwachten wat er verder zou gebeuren. Pas om ongeveer 07.00 uur, nadat het water weer enigszins was gezakt, vonden zij het verantwoord om, door het water wadend en elkaar goed vasthoudend, op weg te gaan naar de sluis. Deze bleek echter door de waterdruk beschadigd waardoor ze niet meer kon worden opengedraaid. Wel konden de onderschuiven worden geopend, waardoor het water uit de binnenhaven kon wegstromen. Pas nadat het wat lichter was geworden konden de bewoners zien wat er die nacht was aangericht. Binnen de vestingwallen bleken vijf mensen verdronken, waaronder een bewoner van het vroegere hospitaal die de geïsoleerde bewoners van het quarantaine-gebouwtje had willen gaan helpen. De andere vier waren door het water verrast en hadden niet meer naar een veilige plek kunnen ontsnappen.

De inwoners van Hellevoetsluis die bij de Watersnoodramp van 1 februari 1953 om het leven kwamen waren: Cornelia Vader - de Pijper, 77 jaar, Elisabeth Sponselee - Finke, 77 jaar, (Opzoomerlaan). Neeltje Schrijver - Van Beesten, 69 jaar, Hermanus Schrijver, 78 jaar, Simon Bakker, 62 jaar, (Oostkade).

Aanzienlijke schade
De schade in de vesting was aanzienlijk, vooral aan huisraad en goederen in woningen. In de noordelijke vestingwallen waren gaten geslagen en gedeelten van straten waren weggespoeld. De sluis bij het Kanaal door Voorne was zwaar beschadigd en had het maar op het nippertje kunnen houden. Doordat was verzuimd de schotbalken in de Brielse Poort aan te brengen, was het water vanuit de vesting met grote kracht door de poort gespoten, richting Nieuw-Helvoet. De dam bij de poort was daardoor weggeslagen en een groot gebied daarachter kwam dras te staan. Gelukkig had de Nieuw-Helvoetse Zeedijk het kunnen houden, waardoor de inwoners van Nieuw-Helvoet aan een ramp waren ontsnapt. Wel was de dijk bij Oudenhoorn, ten oosten van de vesting, zwaar beschadigd en stond deze op volledig doorbreken, wat bij het volgende getijde ook gebeurde. Door die vertraagde doorbraak hadden de Oudenhoornaars zich gelukkig op tijd in veiligheid kunnen stellen. Pas later bleek dat de schade die was aangericht in de Hellevoetse vesting en het aantal daarbij verloren mensenlevens niet in verhouding stonden met de ramp die met name het zuidwesten van het land had getroffen. Vooral op de Zeeuwse eilanden en Goeree-Overflakkee had de stormvloed een ongekende catastrofe veroorzaakt. Maar liefst 1836 mensen bleken later bij deze ramp het leven te hebben verloren, waarvan 27 op Voorne en Putten. Door dijkdoorbraken van het Spui en het Haringvliet werd vooral Zuidland met 21 doden zwaar getroffen. In Simonhaven was één slachtoffer te betreuren. Een groot gebied ten oosten van het Kanaal door Voorne was onder water gelopen en ondervond grote overlast.

De ramp was de onmiddellijke aanleiding om de al bestaande plannen voor afsluiting van de zeegaten in de Delta versneld door te zetten. Hoe bizar het ook klinkt, door de ramp kreeg Hellevoetsluis als woonplaats weer nieuwe impulsen, onder andere door de aanleg van de Werkhaven, Haringvlietdam en sluizen. 

Na de stormvloed kostte het grote moeite de schutbalken aan het einde van de Oostkade weer te verwijderen. 


Doordat het water met grote kracht de Brielse Poort kon uitlopen, ontstonden grote gaten in het wegdek


Het water liet overal in de vesting zijn sporen na, zoals hier op het Baantje (Oostzanddijk).

Stuur jouw foto
Mail de redactie
Meld een correctie

Uit de krant